We horen steeds dat de biodiversiteit achteruit holt. Hoe weten we dat, en waarom is het erg? Bioloog Nico van Straalen laat het zien zijn college in de cursus over de urgentie van een duurzaam voedselpatroon bij Hovo Amsterdam aan de VU.

***
Nico van Straalen is emeritus-hoogleraar Dierecologie aan de VU. Hij is gespecialiseerd in evolutie met bijzondere belangstelling voor de evolutie van de mens. Hij schrijft columns en boeken voor een breed publiek.
***
Ons allergrootste milieuprobleem is niet klimaatverandering. Het is ook niet het stikstofprobleem, hoewel dat wel groter is. Nee, volgens gerenommeerde wetenschappers is het tempo waarin soorten uitsterven ons grootste milieuprobleem. Ook wel genoemd: het verlies van biodiversiteit.
Linkse hobby
Biodiversiteit is een beladen term geworden. Critici vinden het onzinnig dat sommige fijnproevers blij zijn als in Nederland kraggestaartjesmos wordt gevonden. En zijn grutto’s misschien vooral een linkse hobby? Toch vinden beleidsmakers blijkbaar dat ze er iets mee moeten. Tot 1992 was het woord biodiversiteit alleen een biologenwoord, vertelt Nico Van Straalen. Toen sloten wereldleiders (zonder de VS) in Rio de Janeiro het Biodiversiteitsverdrag. Na verschillende internationale afspraken op het gebied van natuur, was dit het eerste verdrag over de verscheidenheid aan levensvormen. ‘Taxonomen, van die biologen die honderden keversoorten kennen of met vlindernetjes op de hei rondlopen, werden opeens weer belangrijk.’
Ruim dertig jaar na het eerste biodiversiteitsverdrag is van structurele, wereldwijde bescherming van ‘de biodiversiteit’ nog heel weinig terechtgekomen. Voor beleidsmakers is het belangrijk om te weten wat ze moeten beschermen en waarom. Dat is inmiddels behoorlijk duidelijk. Wetenschappers hebben zelfs in geld weten uit te drukken hoeveel teloorgang van biodiversiteit kost.
Drie dimensies van biodiversiteit
Biodiversiteit heeft grofweg drie aspecten, laat Van Straalen zien:
– Soortenrijkdom: hoeveel soorten er in een bepaald gebied zijn.
– Genetische diversiteit: bij te weinig hiervan kan een groep soortgenoten zich minder goed aanpassen aan veranderende omstandigheden en kan inteelt ontstaan. Van zoogdieren zijn er meestal zo’n 7000 in een gebied nodig om de genetische diversiteit voldoende op peil te houden.
– De potentie die een verzameling soorten heeft om een bepaald ecosysteem of landschap in stand te houden. Van uitbundige regenwouden tot duinen die de kust beschermen.
Wij zijn óók deel van een ecosysteem
Landbouwgrond is ook een ecosysteem, en het bestaat uit veel meer dan het gewas dat erop groeit. Als het in elkaar klapt, kunnen we geen voedsel meer verbouwen. Wijzelf zijn ook onderdeel van een ecosysteem. Wij vormen dus één geheel met onze omgeving. Van Straalen: ‘Ik vind het begrip one health mooi. Jouw gezondheid hangt samen met de gezondheid van de bodem, planten en dieren.’ Allemaal zijn ze vergeven van de micro-organismen: bacteriën, schimmels, protisten, virussen.

Het microbioom in de bodem en op/in alle organismen hangt met elkaar samen en bepaalt voor een belangrijk deel onze gezondheid. Bacteriën maken ons niet alleen maar ziek, we hebben ook een kilo bacteriën in onze darmen die onmisbaar zijn, bijvoorbeeld voor onze voedselvertering. ‘Hoe we de bodem beheren, bepaalt de gezondheid van ons vee, en dat bepaalt weer onze eigen gezondheid.’ Dierziekten als BSA, Q-koorts en ook Covid, hebben laten zien dat ze kunnen overspringen naar de mens. ‘We moeten ernaartoe dat we de gezondheid van al die aspecten als één geheel beoordelen.’

Hoe weten we dat het aantal soorten afneemt?
Van Straalen laat zien hoe onderzoekers op basis van fossielenonderzoek schatten hoe de soortenrijkdom toenam sinds het Cambrium. Met fossielen konden ze ook aantonen hoe lang een soort gemiddeld bestaat. ‘Ook Homo sapiens zal eens uitsterven. Wij zijn nog maar 320.000 jaar oud, en zoogdiersoorten bestaan gemiddeld 1 miljoen jaar.’ Ter vergelijking: stekelhuidigen zoals zeesterren houden het zo’n 6 miljoen jaar vol.
Afgezien van catastrofes als de meteorietinslag 66 miljoen jaar geleden, is de uitsterfkans voor zoogdieren heel globaal 1 miljoenste per jaar. ‘Dat is de achtergrondfrequentie. De vraag is of die kans nu groter is door menselijk handelen.’ Anders dan onze grote CO2– en stikstofuitstoot begon het uitsterven door menselijk toedoen al ver voor de industriële revolutie. ‘Denk aan mammoeten, dodo’s en sabeltandtijgers: vooral grotere soorten die wij konden vangen, zijn al lang geleden door ons uitgestorven.’
Documentatieonderzoek laat het verschil in uitsterfkans zien tussen voor en na 1900. Bij vogels, amfibieën en zoogdieren was de uitsterfkans ook voor 1900 al 49 tot 72 miljoenste in plaats van die achtergrondfrequentie van 1 miljoenste per jaar. Maar zoogdieren spannen de kroon: hun uitsterfkans steeg na 1900 van 72 naar 243 miljoenste per jaar, meer dan het dubbele van die van vogels of amfibieën. ‘Voor alle soorten bij elkaar genomen wordt de uitsterf-frequentie van nu geschat op honderd keer de achtergrondfrequentie.’
Veel minder insecten…
Een voorbeeld. In 2017 was het groot nieuws dat Nijmeegse onderzoekers lieten zien dat in Duitse natuurgebieden ruim driekwart minder insecten rondvliegen dan dertig jaar eerder. ‘Het bewijs was overtuigend’, vindt Van Straalen. ‘Wel werd in de media erg snel geconcludeerd dat bestrijdingsmiddelen de oorzaak waren, en de onderzoekers deden niet erg hun best om dat te weerspreken.’ In werkelijkheid was de oorzaak onduidelijk. ‘Er was geen pijl op te trekken. Waar je ook naar keek, of dat nu temperatuur, neerslag of de aanwezigheid van landbouw in de buurt van zo’n natuurgebied was, dat maakte niets uit. Overal daalde de massa aan vliegende insecten even drastisch.’
…Vooral door stikstofdepositie
Toch heeft van Straalen wel een idee over de oorzaak. ‘Ik denk dat de grootste verandering in heel grote gebieden de toename van stikstofdepositie was. Die leidde tot veranderingen in de bodem die invloed hadden op de insecten.’ Hij baseert dat mede op het feit dat de insecten die bij water leven, zoals libellen en waterjuffers, juist wel stabiel bleven of zelfs toenamen in aantallen en soortenrijkdom. Soorten op het land, zoals in bos of heide, namen af.
Klimaatverandering maakt weinig uit
Dus ja, de uitsterfsnelheid is toegenomen. Van Straalen somt de oorzaken hiervan op, in volgorde van belangrijkheid:
1) Veranderd landgebruik. Met ontbossing, intensieve monocultuur en verstedelijking is er simpelweg minder ruimte voor soortenrijdom.
2) Overmatige stikstofdepositie. Snelgroeiende planten profiteren ervan en concurreren de langzame groeiers weg, samen met de dieren en micro-organismen die ervan afhankelijk zijn.
3) Exploitatie: visserij en jacht. ‘Dit wordt de laatste decennia wel veel beter gereguleerd.’
4) Verontreiniging door bestrijdingsmiddelen, persistente chemicaliën – zoals pfas – en zware metalen.
5) Als laatste: klimaatverandering. ‘Een paar graden opwarming betekent meestal dat een soort gewoon opschuift naar wat noordelijker gebieden. Uitzonderingen daargelaten. In Midden-Amerika rukte door opwarming een schimmel op die dodelijk was voor een bepaalde harlekijnkikker.’ Een cursist vraagt: ‘En de ijsbeer dan?’ ‘Het is de vraag of die wel echt achteruitgaat’, antwoordt Van Straalen. ‘In Scandinavië wel, in Canada misschien niet.’
Is het erg, dat grotere uitsterven?
Hamvraag voor beleidsmakers: is het erg dat we de uitsterfsnelheid zo hebben opgevoerd? Soorten planten, dieren, schimmels enzovoort maken samen een ecosysteem. ‘Vlinders op de hei zijn leuk om te zien, maar zetten een regering niet aan tot bescherming.’ Dreigende gevaren en harde pegels misschien wel?

Ecosystemen leveren diensten aan ons – ecosysteemdiensten – die variëren van cruciaal om te overleven tot (linkse) hobby. Bijvoorbeeld bestuiving van voedselgewassen door insecten en levering van drinkwater door rivieren en filterende duinen. En dat we voedsel kunnen verbouwen en productiemateriaal zoals hout of katoen. Ook klimaatcontrole is een ecosysteemdienst, verleend door bomen die schaduw geven en regenwolken laten ontstaan. Maar ook inspiratie en recreatiemogelijkheden zijn diensten die de natuur ons gratis levert.
Die gratis diensten zijn triljoenen dollars waard
Robert Costanza en collega’s zetten in 1997 zeventien van zulke diensten op een rij, vertelt Van Straalen, en hingen er prijskaartjes aan. Dat wil zeggen: hoeveel geld lopen we mis of kost het ons als we die gratis diensten niet meer krijgen. Ze schatten de wereldwijde waarde van alle ecosysteemdiensten tussen de 16 en 54 triljoen (1012) dollar per jaar. Ter vergelijking: het mondiale bruto nationaal product was toen zo’n 18 triljoen dollar.
We lopen al veel mis
We lopen al diensten mis uit de natuur. Fruittelers kunnen niet meer zonder hulp van imkers die hun bijen loslaten. Gehouden honingbijen zijn inmiddels een standaardhulpmiddel bij de fruitteelt. Sommige telers importeren zelfs gekweekte hommels. Verpakt in kartonnen dozen arriveren ze bij de boer. Volgens de Europese Unie kan 15 miljard euro van de jaarlijkse Europese voedselproductie rechtstreeks worden toegeschreven aan bestuivende insecten.
Drinkwatertekort dreigt doordat rivieren minder smeltwater aanvoeren uit de bergen. En we hebben te weinig (natuur)gebieden om overtollig regenwater te bergen; steden zijn daarvoor te veel versteend. In steden wordt het ook te heet door te weinig begroeiing. Begin 2024 was in het nieuws dat er tot 2050 zo’n 30 tot 45 miljard euro nodig is om steden te vergroenen. We zien ook dat het te druk wordt in natuurgebieden: de vraag naar natuurrecreatie is blijkbaar groter dan het aanbod.

Wageningse onderzoekers brachten het verschil tussen vraag en aanbod van in beeld. De grafiek hiernaast laat zien hoeveel vraag er in 2020 was naar ecosysteemdiensten zoals drinkwater en bestuiving in Nederland. Voor zoiets als houtproductie kunnen we ons bij tekorten nog tot het buitenland wenden. Als de bodemvruchtbaarheid verder afneemt, wordt dat lastiger.
Meer dan klei en kunstmest
Niet elke soort is onmisbaar, maar er is wel een minimaal aantal soorten nodig. Vruchtbare landbouwgrond is meer dan klei en kunstmest. ‘De interactie tussen schimmels en planten is belangrijk en kwetsbaar.’ Planten kunnen heel gemakkelijk suikers maken, en ze hebben er ruim voldoende van. Mycorrhiza-schimmels kunnen juist goed mineralen zoals stikstof, fosfor en kalium oplossen en transporteren. Ze helpen elkaar.
Marktkooplui onder de grond
Die schimmels hebben enorme ondergrondse netwerken. Van Straalens collega Toby Kiers toonde aan dat er onder de grond druk gehandeld wordt, het is net een markt. Van Straalen: ‘Er zijn ook schimmels die de plant proberen binnen te dringen om suiker af te tappen, zonder daar iets voor terug te geven. Toby Kiers liet zien dat de plant zulke bedriegers herkent en straft. Ze laten ze niet binnendringen.’ Nu kan een aardappelplant ook mineralen krijgen uit (kunst)mest, maar schimmels beschermen de plant ook tegen plaagorganismen. ‘In aardappel en mais is aangetoond dat de biodiversiteit van mycorrhiza-schimmels hoger is bij biologische landbouw dan bij traditionele landbouw.’
Dit is maar één voorbeeld. Zware landbouwmachines en bewerkingen zoals ploegen tasten het bodemleven ook aan. Met gevolgen voor bijvoorbeeld regenwormen, Van Straalens lievelingsdieren. Ze leven van dood plantenmateriaal en houden de bodem luchtig. Je kunt vrij lang doorploegen en -bemesten, maar de bodem wordt armer. Ziekten krijgen meer kansen, die we dan aanpakken met bestrijdingsmiddelen, die weer allerlei neveneffecten hebben.
Doodlopende weg
Milieukundigen zullen zeggen dat dit een doodlopende weg is – en we zitten bij een cursus over de urgentie van een duurzaam voedselsysteem. Maar Van Straalen houdt zich daar niet mee bezig. ‘Ik ben geen milieukundige, maar bioloog. In mijn hart vind ik dat het “nut” van soorten niet bepalend moet zijn om ze wel of niet te beschermen. Ik ga liever uit van biofilie.’ Of, zoals Van Straalen het in een van zijn vele columns verwoordde: ‘Dat je verliefd kunt worden op een mijt is de beste garantie voor het behoud van de biodiversiteit.’
op mijn webpagina Gezond en duurzaam voedsel staan alle verslagen van alle colleges van de cursus De urgentie van een duurzaam voedingspatroon bij Hovo Amsterdam aan de VU.